ONZE LIEVE VROUW VAN ZEVENBERGEN.
Het beeldje voorstellende Maria als ‘Moeder van Smarten’, vervaardigd in een soort barok stijl, met als materiaal een Franse Savonniére steen, is gevonden door een man die een gat moest graven of bezig was met het turfsteken na de Elisabethsvloed die in 1421 onze streken teisterde.
Het beeldje voorstellende Maria als ‘Moeder van Smarten’, vervaardigd in een soort barok stijl, met als materiaal een Franse Savonniére steen, is gevonden door een man die een gat moest graven of bezig was met het turfsteken na de Elisabethsvloed die in 1421 onze streken teisterde.
Hoe lang daarna is niet bekend. Het beeldje in kwestie heeft daar enige tijd gestaan, totdat een marskramer met zijn waren in het huis van de mans kwam, het beeldje zag staan en er mogelijkheid in zag een paar centen te verdienen bij verdere verkoop. Hij heeft toen het beeldje gekocht en verder verhandeld. Door de jaren heen is het door diverse handen en winkeltjes gegaan.
In de dertiger jaren van deze eeuw heeft een der ‘Witheren’ van de Abdij van Heeswijk een onderzoek gedaan en studie gemaakt van de ‘Lieve Vrouwkens van Brabant’ en daar later een boekje over geschreven. In dit boekje beschreef hij o.a. ook het beeldje van de ‘Lieve Vrouw van Zevenbergen’. Zijn beschrijving klopte precies met de feiten die bekend waren over het beeldje en dat wekte hier veel belangstelling, vooral van de toenmalige pastoor van de parochie Willem van Kessel en de kunstschilder Jos ten Horn, die in die jaren veel in onze kerk werkte, speciaal aan de muurschilderingen. Na lang zoeken en informeren kwam men tot de ontdekking dat het beeldje terecht was gekomen in een antiekwinkel in Maastricht. Het toeval wilde (of was het providentieel) dat ten Horn in die jaren benoemd was als professor aan de van Eijk-Academie in die stad en daar college gaf aan jonge glazeniers. Hij heeft contact gezocht met de antiquair die het beeldje in bezit had, er zijn verhaal verteld over de geschiedenis ervan en de betekenis van de Piëta voor Zevenbergen. De man in Maastricht begreep de situatie volledig en besloot, na overleg, het beeldje af te staan aan onze parochie. Hij had het zelf gekocht voor vijfentwintig gulden en wilder er niets aan verdienen.
Zo kwam dus de afbeelding van Maria Moeder van Smarten weer terecht in Zevenbergen, waar het oorspronkelijk was gevonden. Achter in de kerk werd tussen de muurschilderingen van twee kruiswegstaties een passend nisje in de muur gemaakt. Dit gebeurde aan dezelfde kant waar reeds het houten beeld, dat uit de oude kerk aan de haven was meegenomen, voorstellende Maria als ‘Zetel der Wijsheid’ een plaats had gekregen boven het Maria Altaar en waar halverwege de kerk de bekende kapel is met het zeer mooie schilderij voorstellende Moeder Gods als ‘Moeder van Altijddurende Bijstand’. Een bij uitstek Maria kant in onze kerk, waar voorheen dan ook meestal de dames plaatsnamen (de zgn. vrouwenkant). Het beeldje werd door ten Horn licht gepolychromeerd, het werd voorzien van een goed kroontje met echte edelsteentjes. Dit was een cadeau van een der parochianen, dezelfde die ook het Maria altaar in travertin marmer aan de kerk had geschonken, naast enkele andere, nog steeds aanwezige waardevolle dingen.
Omdat de ‘Piëta’ uniek was voor onze parochie en ook ter wille van het kostbare kroontje werd een mooi aangepast en stevig bevestigd hekje aangebracht. In het nisje werd een lampje gemaakt dat na al die jaren nog steeds brandend gehouden wordt.
Als omlijsting schilderde Jos ten Horn de geschiedenis van de Elisabethsvloed met als hoofdfiguur de bekende Zeemeermin, die volgens de legende deze ramp had voorspeld.
Vóór de waterramp immers leidden de mensen in Zevenbergen een wuft en geldverspillend leven dat onmogelijk stand kon houden. Dit is op de omlijstende schildering weergegeven door de grote hoorns met daarin een overvloed van produkten van die tijd waarvan de mensen op overdadige wijze misbruik maakten.
Het verhaal dat de stoepen van de koopmanshuizen met wijn werden geschuurd, dat de kettingen tussen de stoeppalen van zilver en soms van goud waren alsook de ‘kloppers’ op de deuren van deze huizen is algemeen bekend. Tegen deze en andere wantoestanden kwam de Zeemeermin, zwemmend door de haven van Zevenbergen, waarschuwen met de alom bekende woorden: ‘Zevenbergen zal vergaan, maar de Lobbekenstoren zal blijven bestaan’.
Deze geschiedenis heeft de schilder rondom het nisje, waarin het beeldje staat, op duidelijke wijze weergeven. Boven het stijgende water in en rond onze plaats ziet men dan ook de Lobbekenstoren uitsteken.
Als curiositeit treft men aan de onderkant van de muurschildering 4 kaarsjes aan. Deze zijn later bijgeschilderd en er is een apart verhaaltje voor nodig om duidelijk te maken wat deze kaarsjes te betekenen hebben.
In 1942 n.l. werd Pastoor van Kessel opgehaald door de Duitse Sicherheitspolizei. Hij had op een vergadering van boeren nogal van leer getrokken tegen de zgn. ‘Landstand’, een organisatie voor boeren die door de bezetter in het leven was geroepen in plaats van de van oudsher bekende boerenbonden van vóór de oorlog. Deze immers waren door de bezetter geliquideerd. De uitlatingen van de pastoor waren door sympathisanten van de ‘Landstand’ doorgeseind naar de betreffende autoriteiten en zodoende volgde een gevangenneming. Hij werd vervoerd naar de gevangenis van
‘s-Hertogenbosch om daar te worden verhoord. Enkele dagen heeft hij daar vastgezeten vóór het verhoor plaatsvond. Op de ochtend voor het verhoor plaats zou vinden kreeg hij nog gelegenheid naar Zevenbergen te telefoneren. Hij verzocht bij dit telefoongesprek aan ondergetekende om onder de tijd van het verhoor 4 kaarsen te ontsteken bij het beeldje van O.L. Vrouw van Zevenbergen. Immers door de voorspraak van Maria, van wie hij een groot vereerder was, zou het allemaal best meevallen, zo redeneerde hij. Het zal ook wel door zijn geniale geest en geweldige welsprekendheid bevorderd zijn dat hij zich in Den Bosch op voortreffelijke wijze tegen de aantijgingen die tegen hem waren ingebracht, weerde.
De pastoor werd dan ook vrijgesproken en kon daags daarna weer naar huis vertrekken. Bij zijn thuiskomst zei hij: ‘Ik heb het geluk gehad met de genade te kunnen meewerken’!
Toen ten Horn dit verhaal hoorde heeft hij als bijzonderheid de vier kaarsjes aan de muurschildering toegevoegd.
Tijdens het oorlogsgeweld in de laatste oktober dagen van 1944, waarover in het boekje ’50 jaar St. Bartholomeuskerk aan de Markt’ dieper werd ingegaan, is een granaat juist onder het nisje door de kerkmuur heengeschoten.
Tijdens de restauratie van de kerk is dit gat dichtgemaakt, opnieuw gestucadoord en ook beschilderd, doch door de werking van salpeter e.d. nà de reparatie is een gedeelte van het pleisterwerk en dus ook de beschildering hinderlijk beschadigd door afbladeren en loskomen van de bovenlaag.
Deze beschadiging heeft de volle aandacht, zelfs ook van ‘Monumentenzorg’, en zal zeker te zijner tijd hersteld worden. Het is immers toch wel belangrijk dat een en ander in goede staat behouden blijft voor ons en degenen die na ons komen.
Kobie Schouwenaars (1980)