Geschiedenis van het Bartholomeuskoor

Ons koor bestaat al sinds 1834 en heeft daarmee een rijke historie.

In 2009 hebben we het 175-jarig jubileum gevierd. Om een kleine kijk op de geschiedenis van ons koor te geven volgt hieronder een artikel zoals dat is opgenomen in het jubileumboekje “Bartholomeuskoor 175 jaar dienstbaar”

Opening van het jubileumjaar door Bisschop Van den Hende

Opening van het jubileumjaar door Bisschop Van den Hende

175 jaar Bartholomeuskoor

Als je bovenstaande goed tot je door laat dringen kan het niet anders dan dat je gemoed vervuld wordt van trots lid te mogen zijn van een koor met zo’n lange traditie. Plaatsen we die 175 jaar tegen de achtergrond van de grote geschiedenis dan valt onder meer het volgende op:
gedurende die periode bewoonden drie koningen (wel toepasselijk bij een kerkkoor) en drie koninginnen de Nederlandse paleizen. Fiets, auto, vliegtuig, radio, t.v. en computer om maar eens wat te noemen kwamen het leven “verrijken”. Twee wereldoorlogen werden uitgevochten. Verleggen we onze blik meer specifiek naar de kerkelijke geschiedenis dan beleefde ons koor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 en de hoogtijdagen van het “rijke roomse leven” tussen 1860 en 1960. Bisdom Den Bosch werd in 1958 ingeruild voor bisdom Breda. Het Tweede Vaticaanse Concilie, gehouden tussen 1962 en 1965 bracht grote veranderingen te weeg. In deze tijd ervaart het koor de negatieve gevolgen van de ontkerkelijking.
En tenslotte: de Bartholomeusparochie verloor haar zelfstandigheid en werd onderdeel van de nieuwe Immanuelparochie.
Het koor”overleefde” twaalf pausen, tien bisschoppen en de pastoors Coolen, Van Meerwijk, Jansen, Van Besouw, Van Kessel, Adriaansens, Van Poppel en Gerold.
Ongeveer 25 kapelaans passeerden de revue en een handvol pastoraal werkers, pastors en pastores.
Natuurlijk is het niet de bedoeling om hier een geschiedkundige verhandeling te geven, maar dient een en ander om het gewicht van dit jubileum aan te geven.

Bronnen

Toen schrijver dezes de eervolle taak kreeg om voor deze gelegenheid een artikel te schrijven was het eerste, dat bij hem opkwam een gevoel van nieuwsgierigheid: Hoe en onder welke omstandigheden werd het koor opgericht, hoe ontwikkelde het koor zich door de jaren heen, wat was de samenstelling van het koor en wat zongen ze?
Om bij het eerste te beginnen: Hier stuitten we op een probleem. Het oudste deel van het archief van het koor is namelijk (waarschijnlijk tijdens de tweede wereldoorlog) verloren gegaan. Daarom valt over de eerste 100 jaar van ons koor slechts weinig exacts te melden. Schriftelijke verslaglegging met betrekking tot het wel en wee van het koor is pas beschikbaar vanaf het jaar 1935. Dat het koor in 2009 haar 175-jarig jubileum beleeft valt af te leiden uit de nummering van de jaarvergaderingen. Die is consequent aangehouden en geeft aan, dat we in 2009 jaarvergadering 175 mogen verwachten.
Het merendeel van hetgeen hierna te lezen valt is daardoor gebaseerd op de laatste 75 jaar met achtereenvolgens de pastoors Van Kessel, Adriaansens, Van Poppel, Gerold en pastor Eveline van Ommering aan het hoofd van de parochie.
Koordirecteuren in deze periode waren achtereenvolgens de heren Verrijt tot 1949, De Wit tot 1973, voor het dameskoor Marc Beers van 1967 tot 1973 en voor het gemengd koor Lambert van Eekelen van 1973 tot heden.
Toch lijkt het verantwoord uit deze documenten conclusies te trekken, die in belangrijke mate ook golden voor die lange periode daarvoor. Immers hier lezen we, dat een groot aantal zaken zich in het “leven” van het koor tot op de dag van vandaag herhaalt en zodoende het verleden verbindt met het heden.

Wisselende omstandigheden

Hierbij valt te denken aan de gebouwen, het al of niet aanwezig zijn van een orgel. Voor 1838 vonden de vieringen plaats in een schuurkerk. Deze stond in de Oude Kerkstraat. Van 1838 tot 1930 was de waterstaatskerk aan de Zuidhaven in gebruik, pas vanaf 1848 met orgel. Vanaf 1930 tot heden klonken en klinken de gezangen in de Bartholomeuskerk aan de Markt, met een onderbreking van ongeveer een half jaar vanaf de bevrijding eind 1944 toen kerk en orgel ernstig beschadigd waren en de missen plaatsvonden in gemeenschapshuis Sint Jan (later De Schakel geheten).
Er waren ingrijpende gebeurtenissen, die van invloed waren op het koorleven. Zo valt uit het verslag van de jaarvergadering van 1939 op te maken, dat men slechts een klein deel van de beschikbare gelden wilde gebruiken voor het jaarlijkse feestje en de rest wilde verdelen ten behoeve van de koorleden die als militair gemobiliseerd waren. In 1948 bleken enkele leden uitgezonden te zijn naar Nederlands Indië, getuige het feit dat voorgesteld werd om deze leden een pakketje toe te zenden.

Priesterkoor met fresco van Hemelvaart

Priesterkoor met fresco van Hemelvaart

Samenstelling van het koor tot 1973

Tot het Tweede Vaticaans Concilie bestond het koor alleen maar uit mannen. Voor vrouwen was er nog geen plaats. Voor de gregoriaanse gezangen gaf dat geen problemen, maar het stelde wel zijn beperkingen voor wat betreft meerstemmige zang. Om toch met sopranen en alten te kunnen zingen was een jongenskoor noodzakelijk. Zo’n jongenskoor was dan tevens de kweekvijver voor eventuele aanvulling van het “grote” koor.
In de dertiger jaren van de vorige eeuw was pastoor Van Kessel de initiatiefnemer voor de oprichting van zo’n jongenskoor. De onderwijzer van de vierde klas van de Sint Jozefschool selecteerde de zangertjes en gaf ze na school les in gregoriaanse en overige kerkelijke gezangen. Ook kwam op geregelde tijden ene rector Fick, dirigent van de Oosterhoutse Nachtegalen de zangertjes na school les geven. Hij deed dat volgens overlevering op een heel boeiende manier. Bovendien kregen de jongens nog extra onderricht van de pastoor zelf, waarbij hij veel aandacht aan de uitspraak besteedde. Hij had grote panelen laten maken met daarop de gregoriaanse tekst en toonzetting. Zodoende konden de zangertjes zowel partituur als dirigent in de gaten houden. Dit jongenskoor heeft echter maar enkele jaren bestaan, dit als gevolg van het feit dat voornoemde onderwijzer zijn taken als leerkracht en dirigent moest neerleggen.
Ook de heer De Wit heeft nog een jongenskoor onder zijn hoede gehad in de tweede helft van de veertiger en de eerste helft van de vijftiger jaren. In 1969 heeft pastoor Van Poppel nog initiatief genomen om opnieuw een jongenskoor op te richten, echter zonder resultaat. Tot vrij recente datum zijn er pogingen geweest om jongens- dan wel gemengde kinderkoren op te richten. Oprichten is vaak gelukt, in stand houden zelden.

Reisje van het jongenskoor half vijftiger jaren

Reisje van het jongenskoor half vijftiger jaren

Het blijkt, dat tot aan het Concilie de koorzangers voornamelijk uit de middenstand werden gerekruteerd. Dit had enerzijds een praktische reden: een middenstander kon overdag gemakkelijker tijd vrij maken om een rouw- of trouwdienst te zingen dan mannen uit andere lagen der bevolking.
Anderzijds dient gezegd, dat de kerk eerder standsverschil in stand hield dan dat ze werk maakte van integratie van de verschillende bevolkingsgroepen. In Brabantse arbeiderskringen hoorde men nogal eens de anekdote van de burgemeester die tegen de pastoor zegt: “Ouwde gij ze mar lomp (dom), dan ouw ik ze wel èrem (arm)!”
Dat aspirant-koorleden aan de grillen van de pastoor waren overgeleverd kan blijken uit de toetreding tot het koor van Dion Broeders. Dion meldde zich in 1955, na een periode aspirant-lid te zijn geweest bij pastoor Van Kessel voor een zangtest. De pastoor pakte uit de kast een map met middeleeuwse minneliederen en vroeg hem om op het eerste gezicht (in koortaal: a prima vista) een aantal daarvan ten gehore te brengen, hetgeen natuurlijk voor Dion, die gregoriaans verwacht had een onmogelijke opgave was. Daarop adviseerde de pastoor hem om eerst maar eens in militaire dienst te gaan en het daarna nog eens te proberen. Gelukkig kon hij in 1957 alsnog tot het koor toetreden. Iedereen die Dion kent zal in dit voorval de willekeur van onze toenmalige herder herkennen, want het koor is hem sindsdien veel eer verschuldigd als eminent zanger en tweede dirigent. Als verzachtende omstandigheid zou achteraf kunnen gelden, dat bij de pastoor, bezig aan zijn laatste jaren als zielenherder, reeds symptomen van een naderende dementie zichtbaar begonnen te worden.
In 1959 opperde de toenmalige pastoor Adriaansens tijdens de jaarvergadering om voor het steeds verder verschrompelend ledenbestand nieuwe leden te gaan zoeken in andere bevolkingsgroepen dan alleen maar de middenstand. De koorleden zagen hierin geen heil, met als argument: ”Als men Jan en alleman maar tot het koor toe laat dan zou dat de sfeer wel eens kunnen bederven”.
Het zou tot 1973 duren eer dit embargo werd doorbroken en het koor aanvulling kreeg van een aantal frisse mannen van buiten de middenstand.

Het klassieke repertoire

Het repertoire bestond tot het Concilie vooral uit gregoriaanse gezangen. Voor volkszang werd geput uit het parochieboekje. De veranderingen die het Concilie met zich meebracht had voor kerkkoren grote gevolgen. Sommige geestelijken en kerkbesturen gingen wel erg achteloos om met het kerkelijk erfgoed. In de kerkgebouwen ontstond soms kaalslag (men sprak wel van een tweede beeldenstorm).
De invoering van de volkstaal bracht met zich mee, dat het gregoriaans op de achtergrond kwam te staan. Het klassieke pijporgel werd verdrongen door het elektrisch orgel, gitaren en drums. Er werd veel met Nederlandse teksten geëxperimenteerd. Die van Huub Oosterhuis werden en worden nog veel gezongen, maar er waren ook veel gelegenheidsdichters, die “kromme” teksten produceerden.
Het was een periode waarbij het incasseringsvermogen van veel kerkkoren in Nederland op de proef werd gesteld. En het was afhankelijk van de ruggengraat van de koordirecteur of voor een parochie de schoonheid van het gregoriaans en meerstemmige zang bewaard kon blijven. Frustrerend voor het Bartholomeuskoor was de uitslag van een in 1971 gehouden onderzoek onder de parochianen naar de waardering van het gregoriaans. Op een respons van slechts 40% van de geënquêteerden bleken maar 164 parochianen hierop prijs te stellen. Toch werd toen besloten om twee keer per maand gregoriaans te blijven zingen.

De oprichting van het dameskoor

Een van de positieve uitkomsten van het Concilie was het feit, dat vrouwen een prominente rol gingen spelen in de vormgeving van de liturgie. Tot dan toe was er voor hen geen rol weggelegd op het priesterkoor en ook zeker niet op de koorzolder.
Dat laatste kan onder andere verduidelijkt worden aan de hand van een notitie in de notulen over het jaar 1960. Daarin valt te lezen, dat koordirecteur De Wit aan pastoor Adriaansens vroeg of er nog iets bijzonders met Kerstmis op het programma stond.
De pastoor meldde, dat het Zevenbergs Mannenkoor (niet te verwarren met het kerkkoor) een kerstoratorium had ingestudeerd. Ze zouden een aantal gezangen in de mis van vijf uur ten gehore brengen. Toen echter één der koorleden opmerkte, dat het hier een gemengd gezongen uitvoering betrof werd het voorstel ter plekke door de pastoor afgeblazen.

Dames van het eerste uur: 25 jaar lid van het Bartholomeuskoor

Dames van het eerste uur: 25 jaar lid van het Bartholomeuskoor

Op 28 februari 1967 werd een dameskoor opgericht onder leiding van de heer Marc Beers. Het repertoire was nog vrij eenvoudig. Latijn stond nog niet op het repertoire, maar er werd al wel tweestemmig gezongen. Voornoemd dirigent komt de lof toe, dat hij zoveel jonge vrouwen enthousiast heeft weten te maken voor koorzang. Op het moment van dit schrijven zijn er nog zes dames van het eerste uur lid van het koor. Enkelen van hen herinneren zich nog de moeder van Marc, meestal genoemd bij haar meisjesnaam Anna van ’t Hof. Behalve koorlid bij haar zoon trad ze tevens op als een soort “moederkloek”, die als een weldoende Florence Nightingale met zalvende snoepjes door de koorrangen ging zodra ze maar ergens één klein kuchje vernam.
Het dameskoor bleek een verrijking van de kerkzang en nam praktisch alle rouw- en trouwdiensten voor haar rekening, plus nog een aantal gewone missen.
Samenzang met de mannen was echter nog niet aan de orde. En om de dominantie van de mannelijke zangers nog maar eens voor het voetlicht te halen: tijdens de jaarvergadering van 1970 werd aan het mannenkoor voorgesteld om bij bijzondere gelegenheden samen met het dameskoor de dienst te verzorgen. Ook toen nog zagen de heren-koorleden hier weinig heil in. Pas toen een jonge, nieuwe directeur, zijnde Lambert van Eekelen, zijn intrede deed begon de samenwerking van de grond te komen. Eerst werd nog apart geoefend en pas wanneer hoogtijdagen zich aandienden werd samen gerepeteerd en uitgevoerd.
Ook het Ceciliafeest werd apart gevierd; de mannen hadden een gezellige avond met een diner en de dames gingen samen met pastoor Van Poppel op reis. In 1981 tenslotte zijn beide koren samengevoegd tot het gemengd Bartholomeuskoor.

Het koor tijdens de huldiging van 7 jubilarissen in 2006

Het koor tijdens de huldiging van 7 jubilarissen in 2006

De geschiedenis herhaalt zich

Wanneer je de jaarverslagen door de jaren heen leest zie je dat een aantal zaken zich steeds weer herhaalt en daardoor, zoals reeds gememoreerd, een verbinding vormt tussen verleden en heden.
Te noemen vallen: de stimulering van de volkszang, het repetitiebezoek, de werving van nieuwe leden, het praten tijdens de diensten, de communicatie tussen koor en voorganger, de grote trouw van de koorleden en natuurlijk de invulling van het jaarlijkse Ceciliafeest. Ik wil hieronder kort enige woorden aan deze thema’s wijden.

Stimulering van de volkszang

De volkszang is een steeds weer teugkerend discussiepunt tussen opeenvolgende pastoors en pastores enerzijds en koor anderzijds. Zo werd ooit gepoogd om de dirigent steeds weer te laten afdalen naar het priesterkoor om het volk te dirigeren. Maar het heen en weer geloop tussen koorzolder en priesterkoor werkte niet. Vervolgens werd geprobeerd een tweede dirigent te krijgen, die gewoon beneden bleef en alleen de volkszang leidde. Maar er werd geen tweede dirigent gevonden. Lange tijd heeft pastoor Van Kessel zelf vanaf de preekstoel de volkszang gedirigeerd. Later probeerde men het door het koor vanaf het priesterkoor te laten zingen. Dat gaf ook weer allerlei bezwaren, zoals de afstand tussen orgel en koor.
Als dan steeds blijkt, dat ondanks alle genoemde pogingen het volk toch grotendeels blijft zwijgen zie je dat de koorleden door de jaren heen aversie tonen tegen het zingen voor in de kerk. Dan kiest men toch voor het eigen domein: de veiligheid en intimiteit van de koorzolder.
En het dient gezegd: koor en orgel vormen een twee-eenheid.

Repetitiebezoek

Dat het repetitiebezoek ook in het verleden punt van zorg was kan blijken uit het feit, dat in de jaren waarin men een boetesysteem hanteerde de pot aan het eind van het jaar steeds dermate gevuld was dat er leuke dingen van gedaan konden worden.
Het zingen zondags was vooralsnog geen probleem. Er was zondagsplicht, dus elk koorlid moest toch naar de kerk. Het zingen in het zondagse lof werd al een goter probleem. Maar ook het zingen van rouw en trouw werd steeds lastiger, omdat geleidelijk aan ook voor middenstanders een uur verlet kostbaar werd. Presentievergoeding (in 1943 één gulden voor het zingen van een huwelijksmis) kon de inflatie niet volgen en dus de inkomstenderving niet compenseren.
Zo kon het gebeuren, dat het geachte koorlid Cees Donkers, die wel steeds rouw- en trouwdiensten bezocht, als hij weer eens samen met organist Van Aken het hele koor vormde, zei: ”Zo meneer Van Aken, daar staan we dan weer met anderhalve man en een kerkepaal!”
Zelfs de onkreukbare dirigent De Wit werd het gebrek aan inzet zo gortig, dat hij in 1966 het bijltje erbij neer wilde gooien.
Ook in deze tijd spreekt directeur Lambert van Eekelen menigmaal zijn teleurstelling uit over de zwakke opkomst en soms de onzekerheid over de vraag of er voldoende bezetting is voor een bepaalde uitvoering.

Zorgen om de koorbezetting

Door de jaren heen doet zich steeds weer de vraag voor: hoe komen we aan nieuwe zangers?
In 1958 sprak de heer De Wit zijn zorg uit over het voortbestaan van het kerkkoor vanwege de vergrijzing. Omdat rekrutering hoofdzakelijk uit de middenstand plaatsvond werd het steeds moeilijker om nieuwe, jonge zangers te vinden. Voorstellen werden gedaan om de eigen bijdrage aan de koorpot af te schaffen. Ook het boetesysteem werd afgeschaft. Echter zonder veel resultaat. Het vasthouden aan een koor van louter middenstanders leidde er bijna toe, dat het koor een “zachte dood zou sterven”.
Er kwam een nieuwe impuls in 1973 toen het koor een nieuwe, jonge dirigent kreeg in de persoon van Lambert van Eekelen. Opvallend was, dat veel van de nieuwe zangers werknemers waren van de suikerfabriek. Wat daarvan de oorzaak was is niet goed meer te achterhalen. Had men elkaar opgejut? Kwam het door werving, waar met name Nel Krijnen-Boot zich voor inzette?

Herrie op de koorzolder

In de door ondergetekende gelezen stukken keert ook regelmatig de kritiek terug van zowel pastoor als directeur over het hinderlijke gepraat van de koorleden tijdens de dienst. Ook nu kan men op de koorzolder enkele pamfletten aantreffen met daarop het verzoek om tijdens de dienst niet te praten. Vooral de preek werd en wordt gebruikt (misbruikt?) om met elkaar de dagelijkse beslommeringen eens door te nemen. Zelfs moppen ( en niet alleen maar “rechte”) werden en worden regelmatig uitgewisseld.
Hier geldt als verzachtende omstandigheid, dat de preek voor koorzangers een rustmoment is. Tel daarbij op, dat de preken niet altijd even boeiend zijn. Dit moge blijken uit het feit, dat in de periode dat de kerken nog vol zaten, vooral achter in de kerk mensen de preek gebruikten om een extra dutje te doen. Zo ook namen en nemen koorleden hun ontspanning.
Dat sommige koorleden de term ontspanning tijdens de preek wel erg letterlijk namen moge blijken uit de anekdote, die organist Van Aken eens vertelde: Sommige koorleden waren zo “verdorven” dat ze zich tijdens de preek overgaven aan kaartspel. Onze Lieve Heer zou ze de tempel uitgeranseld hebben. De gemoederen en daarmee de luidruchtigheid liepen zo hoog op, dat de pastoor witheet vanaf de preekstoel richting het koor schreeuwde:”En wie rikt er nou?!!!” (Voor niet-kaarters: rikken is een geliefd Brabants kaartspel).

Koorzolder met orgel

Koorzolder met orgel

Spanningen tussen priesterkoor en koorzolder

Je ziet ook, dat door de jaren heen de relatie tussen organist en dirigent enerzijds en de voorgangers anderzijds regelmatig tot spanningen leidde. Vaak had en heeft dat te maken met gebrek aan communicatie: Heeft de voorganger voldoende zangtalent om gezangen in te zetten? Soms worden door de voorganger zomaar gezangen overgeslagen of verkeerde gezangen aangekondigd of ingezet.
Het past hier om ter illustratie een affaire aan te halen tussen voornoemde organist Van Aken en pastoor Van Kessel. De pastoor was niet gespeend van zelfingenomenheid en eigengereidheid als het ging om cultuur en met name muziek. Zo kon het gebeuren, dat Van Aken voor de pastoor toon aangaf voor de inzet van het credo. Echter, de pastoor zette een half toontje hoger in dan de organist had aangegeven. Dus de volgende keer gaf de organist een half toontje hoger aan. De pastoor ging daar weer een halve toon boven. Dus de volgende keer werd weer een halve toon hoger aangegeven. Dit muzikale “gevecht” ging zo door tot de pastoor er niet meer bij kon (In koortermen: totdat hij “stikte”). Van Kessel kwam toen naar boven om Van Aken voor het aangezicht van het hele koor het jak uit te borstelen, waarop deze meteen zijn biezen pakte. Er is toen bemiddeling nodig geweest om de organist weer in ere te herstellen.

Trouw tot de dood ons scheidt

Overziet men de geschiedenis van ons koor, dan valt op hoe trouw de leden gemiddeld waren en zijn. Verloop vond en vindt over het algemeen op natuurlijke wijze plaats. Koorleden bleven en blijven zingen tot ouderdom gepaard gaande met gebreken de gang naar de koorzolder onmogelijk maakt. De jubilea zijn niet van de lucht: twaalf en een half jaar lid, 25 jaar, 40 jaar, uitreiking van gregoriuspenningen.
Absoluut record is het 75-jarig jubileum van Antoon Rijnaars. Op 89-jarige leeftijd vervulde hij nog het secretaris-penningmeesterschap.
Dat die langdurige trouw aan het koor ook wel eens een keerzijde had moge blijken uit het feit, dat ondergetekende in zijn vroegste jaren als koorlid een medezanger naast zich aantrof, die uit volle borst meezong, terwijl hij zijn partituur ondersteboven vast hield. Vaak zong hij ook meerdere liederen van één en hetzelfde blad. Diezelfde collega was er ook debet aan, dat bij de plaatopname in 1977 meerdere malen nummers tot drie maal toe moesten worden overgedaan, omdat hij het niet kon laten met zijn papier te ritselen, hetgeen de opname verstoorde.
Het is prijzenswaardig, dat ondanks het ongemak, dat voornoemd koorlid vanwege zijn voortschrijdende ouderdomskwaal veroorzaakte, dirigent en koorleden het respect en geduld opbrachten te wachten tot hij zelf terugtrad.

Antoon Rijnaars 70 jaar koorlid in 1954 (voor gebouw De Brug)

Antoon Rijnaars 70 jaar koorlid in 1954 (voor gebouw De Brug)

Het Ceciliafeest

Ongetwijfeld was door de jaren heen de viering van het ceciliafeest een hoogtepunt.
In de dertiger jaren van de vorige eeuw was er tijdens de jaarvergaderingen steeds discussie over de vraag of de pot, gevuld met boetegeld en giften, verdeeld moest worden onder de leden of (gedeeltelijk) ingezet moest worden voor het ceciliafeest en/of reis. Uiteindelijk werd het vaak een combinatie van die mogelijkheden. Voor een eventuele reis werd door de koorleden een eigen bijdrage ingelegd.
Het hoogtepunt van het ceciliafeest was het diner, dat bij toerbeurt in een van de Zevenbergse uitspanningen werd genuttigd. Tijdens de oorlogsjaren moest men behoorlijk creatief zijn. Een gebraden konijn als diner, een paar flessen wijn uit de parochiële wijnkelder en enige illegaal op de kop getikte sigaren vormden ingrediënten voor een gezellig samenzijn in parochiehuis Sint Jan.
Na de tweede wereldoorlog maakte het koor naast het ceciliafeest ook een reis.
Toen het dameskoor was opgericht werd er een verdeling gemaakt: De mannen vierden het feest op de traditionele manier met een gezellig samenzijn plus diner. De dames gingen op reis.
Bij beide activiteiten was pastoor Van Poppel de grote animator en uiterst gulle sponsor. Daarmee wilde hij zijn erkentelijkheid uiten voor de inzet van de koren.
Ondergetekende denkt met weemoed terug aan zijn eerste koorjaren in de tweede helft van de jaren zeventig. Tijdens de jaarvergadering werd bekeken welke horecagelegenheid de eer te beurt viel om ons koor te ontvangen. De keuze was beperkt tot drie, te weten: Café Clarijs, Hotel Den Ouden of Hotel Tholenaar (uitgebaat door de familie Smorenburg).
Op dezelfde avond ging het koor dan wat genoemd werd “kennismaken met de waard of waardin” oftewel “voorproeven”(d.i. een paar borreltjes nuttigen op kosten van de pastoor). De feestcommissie onder leiding van secretaris-penningmeester Dion Broeders stelde samen met de waard of waardin het te nuttigen diner vast. Daarbij hoefde niet op een paar centen gekeken te worden.
Op de feestdag zelf begonnen sommige koorleden (meestal gepensioneerd) al om vier uur in de middag een kaartje te leggen. Om zes uur kwam de rest. We begonnen dan met een stevig aperitief. Tussen de gangen van het diner door werd uit een liedbundel gezongen. Het was de bedoeling dat ieder koorlid een lied koos. De keuze was echter niet helemaal vrij, want sommige liederen bleken jaar in jaar uit door de “oude rotten” gekozen te zijn en werden dienaangaande als hun lijflied beschouwd. Zo was “Klokke Roeland” voor Kobie Schouwenaars (“Kobie de koster”) en “Schoon lieveke waar waarde gij?” voor de heer De Wit gereserveerd. Na het diner volgde de nazit, waarbij rijkelijk de wijn vloeide, anekdotes en moppen verteld werden, steeds luider, hoger en valser werd gezongen en Lambert van Eekelen vaak een act deed.
Het waren kortom vieringen die met ere Bourgondisch, maar misschien beter nog katholiek genoemd konden worden, waarna de feestgangers voldaan, vrolijk en soms met onnavolgbare tred (kwaadsprekende lieden zouden zeggen: dronken) huiswaarts keerden.

Ceciliafeest in de zeventiger jaren

Ceciliafeest in de zeventiger jaren

De dames gingen op reis

Weemoed valt ook te bespeuren bij de dames, die de jaarlijkse reisjes hebben meegemaakt.
Ook hier was pastoor Van Poppel het middelpunt. De reis moest tot in de puntjes verzorgd zijn en daarom werd er “voorgereden”. Dat wil zeggen, dat een delegatie van het dameskoor samen met de pastoor de geplande reis ging verkennen.
Zo gebeurde het, dat Lambert van Eekelen in zijn eerste jaar dameskoor het autootje van zijn moeder leende en met zijn vrouw Paula en nog een ander koorlid de pastoor in de Stationsstraat ging ophalen. Hij parkeerde vlak langs de trottoirrand. Dit had hij beter niet kunnen doen. De pastoor die figuurlijk maar ook zeker letterlijk een “gewichtig” persoon was vleide zich met enige moeite naast Lambert neer. Echter, het autootje helde als gevolg van het gewicht van de pastoor zodanig naar rechts over, dat het nog openstaande portier klem kwam te zitten op het trottoir. Met enige hulp van de inzittenden kon de pastoor van zijn stoel worden geholpen, waarna Lambert zijn wagentje eerst op veilige afstand kon rijden om de pastoor een hernieuwde instappoging te gunnen.
De reis zou naar Den Bosch en omgeving gaan. Daarom moesten de “voorrijders” in deze mooie stad horecagelegenheden testen waar de dames een stop konden maken. En wat bestel je in een café in Den Bosch? Natuurlijk koffie met een Bossche bol! Na het nuttigen van deze delicatesse vroeg de pastoor aan de dames om de toiletten te inspecteren. Er bleken twee niet al te propere toiletten te zijn. Daarmee was deze gelegenheid afgekeurd, want alles moest in de puntjes zijn. Dus op naar het volgende café. En wat bestel je daar? Natuurlijk wederom koffie met een Bossche bol! Als dan een gelegenheid was gevonden met het gewenste sanitair werden daar ook een lunch en een diner “voorgeproefd”.
Dit voorval tekent de gastvrijheid van pastoor Van Poppel. Voor koorleden die deze periode gekend hebben waren het wellicht hun mooiste koorjaren. Toen Van Poppel in 1980 terugtrad werd de viering van het Ceciliafeest, gedwongen door de teruglopende financiële middelen, op een veel soberder wijze voortgezet.

Het koor onder directie van Lambert van Eekelen.

Voornoemde pastoor was het ook, die in april 1973 een piepjonge Lambert van Eekelen telefonisch verzocht om de functie van dirigent/organist van het dameskoor over te nemen van de heer Marc Beers, om vervolgens later dat jaar ook de directie van het mannenkoor over te nemen van de heer De Wit, die met pensioen zou gaan en Zevenbergen zou gaan verlaten. Lambert zat toen in zijn examenjaar orgel aan het conservatorium te Rotterdam. In eerste instantie weigerde hij, omdat hij als protestant wel verstand had van psalmen maar geen kaas had gegeten van gregoriaans. Bovendien had hij geen directie in zijn studiepakket. Toch wist de pastoor hem over te halen, onder meer door de geruststellende mededeling, dat hij zich over het gregoriaans geen zorgen hoefde te maken, omdat dit toch helemaal uit de liturgie zou verdwijnen.
En zo trad hij per 1 juni 1973 in dienst als dirigent/organist van het dameskoor, alwaar hij meteen ging werken aan het repertoire, zodanig dat de dames uiteindelijk een volledig gregoriaanse rouwmis konden zingen. Per 1 oktober datzelfde jaar kreeg hij ook de leiding over het mannenkoor.

De bassenafdeling

De bassenafdeling

In de nachtmis van 1973 traden voor de eerste keer in de koorgeschiedenis heren- en dameskoor gezamenlijk op.
In 1974 deed Lambert met goed gevolg eindexamen orgel.
Zoals de apostel Paulus op weg naar Damascus het licht zag, zo werd Lambert in de Bartholomeuskerk geraakt door de schoonheid van het gregoriaans. Het leidde ertoe, dat hij in Utrecht de cursus directie/kerkmuziek ging volgen.
Het is tekenend, dat in die hectische tijd na het Concilie het juist iemand van protestantse huize moest zijn (later zou hij tot het katholicisme overgaan) om het gregoriaans voor Zevenbergen te bewaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van het orgel. Lambert is de initiator geweest voor de succesvolle actie “Orgel en Ramen”. Het Bartholomeusorgel is daardoor zodanig hersteld, dat het tot de beste van West-Brabant kan worden gerekend.
Bij de heren begon Lambert met de restauratie van het gregoriaans. Het was hem een doorn in het oog of liever oor, dat de verzen gereciteerd werden en niet gezongen.
In 1985 nam hij het initiatief om de herenafdeling van het koor te vormen tot de Scola Cantorum Sancti Bartholomaei. Het doel daarvan was volledig gregoriaanse diensten te kunnen verzorgen.
Ondergetekende waagt het te stellen, dat onder directie van Lambert de periode zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw muzikaal gezien de rijkste waren. De sterkte van het koor was toen zodanig, dat een indrukwekkend repertoire aan meerstemmige missen en motetten kon worden opgebouwd.

Het Bartholomeuskoor voor de kathedraal van Straatsburg

Het Bartholomeuskoor voor de kathedraal van Straatsburg

Als hoogtepunten van het koor onder Lambert van Eekelen kunnen genoemd worden:
• Opname van de L.P. “Muziek uit de Bartholomeuskerk”in 1977.
• De orgel/ramenactie in 1985 met de uitvoering van de “Missa Sancti Joannis de Deo” van Joseph Haydn.
• De uitvoring van de Missa ad modum Tubae” van Albert de Klerk in de kathedraal “Notre Dame” van Straatsburg in 1988.
• De opname van de C.D. “Viri Galilaei” in 2004.
• De opname van de C.D. “Ave Regina Caelorum” in 2005.

CD met gregoriaanse gezangen

CD met gregoriaanse gezangen

Hulde aan ons Bartholomeuskoor

Teugkijkend in het verleden, zoals boven omschreven en aanbeland in het heden lijkt het gerechtvaardigd te stellen, dat ons Bartholomeuskoor voor de parochie door de jaren heen van grote betekenis is geweest en nog is en hopelijk nog lang zal blijven.
Het werk van het kerkkoor lijkt zo gewoon, maar welk ander amateurkoor geeft per jaar (profaan uitgedrukt) zoveel uitvoeringen als ons kerkkoor?
Om maar wat te noemen: Ieder weekend, bij hoogtijdagen als Kerstmis en de Goede Week meerdere keren achtereen, vele rouw- en trouwdiensten. Welk koor treedt in een jaar voor zoveel publiek op ook al is het aantal kerkgangers in het weekend wel erg geslonken? Welk koor moet binnen de wekelijkse repetitie van twee uur zich zien voor te bereiden om al die optredens in de verschillende diensten op een aanvaardbaar niveau te verzorgen?
Voeg daar nog bij het vele andere werk dat individuele koorleden voor de kerk opknappen. Dan is het niet hovaardig om ons koor een enorme pluim op de hoed te steken.

Het heden

In dit jubileumjaar ontkomen we er niet aan om onszelf de vraag te stellen: Hoe staat ons koor er nu voor en wat zal de toekomst brengen? Dan is de realiteit, dat ook in dit tijdsgewricht (de geschiedenis herhaalt zich) het koor vergrijst. Daardoor wordt de bezettingsgraad van de verschillende partijen zodanig, dat we nog maar een beperkt deel van onze muziekmap, rijkelijk gevuld met prachtige muziek, kunnen zingen. In het verleden zagen we, dat het koor toch steeds weer een impuls kreeg en de hoop is, dat zo’n impuls ook in de nabije toekomst zal plaatsvinden. Alleen heeft het koor nu voor werving de extra handicap van de ontkerkelijking. Waar zijn potentiële zangers en zangeressen te vinden? Zal er straks nog slechts een regionaal kerkkoor zijn, een Immanuelkoor?
De “goede oude tijd” bestaat niet, maar het is toch verleidelijk nog eens met weemoed terug te denken aan de tijd, dat de kerk zo vol zat, dat je als koor de adrenaline zodanig door je stembanden voelde stromen, dat “engelenzang” benaderd werd. De tijd, dat al die prachtige gezangen nog consequent hun functie in de liturgie hadden:
Rorate, de oude kerstliederen, Hosanna filii David, Ubi Caritas, het gezongen lijdensverhaal (Dion Broeders, Ed Dam en Wim Boot), Victimae Pascali, Veni Creator, vierstemmige missen om maar eens wat te noemen. Je moet er niet aan denken, dat deze zang nooit meer in de Bartholomeuskerk te horen zouden zijn.

De toekomst

Het is goed om bovenstaande te overwegen, echter mag het in dit bijzondere jaar niet tot pessimisme leiden, want:
Al zijn de meeste koorleden “rijp” in jaren, ze zijn jong van hart en kunnen nog jááááren mee. Voor hen ligt de mooie uitdaging in het verschiet om het jubileumrecord van de heer Rijnaars, 75 jaar lid, zo niet te overtreffen dan wel zo dicht mogelijk te benaderen.
Bovendien geloven we, dat in 2009 de Heilige Geest extra zijn best zal doen om de ongetwijfeld in onze geloofsgemeenschap en eventueel daarbuiten aanwezige potentiële zangers het licht te doen zien.
We hopen dat ze zich daarna zo spoedig mogelijk zullen melden.
Ze zullen met liefde in het Bartholomeuskoor worden opgenomen en we zijn er zeker van dat ze geen berouw van hun besluit zullen krijgen, want ze zijn verzekerd van gezelligheid en mooie muziek.
Bovenstaande indachtig kan dit betoog afgesloten worden met vertrouwen in de toekomst voor ons koor en past hier nog de wens:

LIEF BARTHOLOMEUSKOOR VAN HARTE GEFELICITEERD MET HET 175-JARIG JUBILEUM! OP NAAR DE 200!

Wim Boot

Narede:

We zijn inmiddels weer enkele jaren verder en aan de geschiedenis zijn weer vele feiten toegevoegd.
Om maar wat te noemen:
De drie koningen en koninginnen, genoemd in bovenstaand artikel zijn er vier geworden.
Er is een nieuwe paus en een nieuwe bisschop.
In de Immanuelparochie zijn inmiddels helaas 6 kerken gesloten. In het pastoresteam zijn ingrijpende wijzigingen gekomen en nieuwe veranderingen staan op stapel.
Ook ten aanzien van het Bartholomeuskoor zijn er veranderingen.
De bede aan de Heilige Geest in bovenstaand artikel om te zorgen voor nieuwe zangers is verhoord. Onze sopraanpartij is versterkt met twee jonge sopranen. Ook heeft de mannenafdeling versterking gekregen van 5 muzikale heren uit Etten-Leur. Daarmee zijn we weer beter in staat om mooie 4-stemmige missen te zingen en krijgt ook het gregoriaans meer glans.
Toch kunnen we nog wel verdere versterking gebruiken.
Mocht U interesse hebben neem dan contact op met een van de bestuursleden en/of kom eens een keer luisteren naar een repetitie op dinsdagavond 19.00 uur.
U bent van harte welkom!

Wim Boot – voorzitter