Historisch gezien heeft de geloofsgemeenschap Langeweg, vergeleken met de andere geloofsgemeenschappen binnen de huidige Immanuelparochie, een afwijkende ontwikkeling moeten doormaken. Zo kreeg de geloofsgemeenschap Langeweg pas in 1978 de status van parochie. In dat jaar werd de eerste pastoor te Langeweg geïnstalleerd. Met deze verheffing tot parochie deed tevens regionale samenwerking op pastoraal niveau haar intrede. Deze samenwerking stond weliswaar nog in de kinderschoenen maar de geschiedenis leert ons dat de Langewegse sandalen er aan gewend waren de dorpsgrenzen te overschrijden; het pastoraat vanuit Langeweg heeft vanaf haar wording een regionale uitstraling gehad.
We gaan daarvoor terug in de tijd naar het Langeweg van omstreeks 1850, toen nog deel uitmakend van een grondgebied gelegen aan de zuidrand van de gemeente Zevenbergen met de westelijke uitloper van de gemeente Terheijden, Slikgat genaamd. Langs de Zuiddijk en Slikgatse dijk stond hooguit een veertigtal woningen van landarbeiders, aan landbouw gerelateerde ambachtslieden en enkele neringdoenden voor dagelijkse levensbehoeften. Enkele tientallen, in de polder verspreid liggende landbouwbedrijven zorgden voor bestaansmogelijkheden in het gehucht. Afhankelijk van de plaats in het dorp waar ze woonden, waren ze wat hun parochiële verplichtingen en mogelijkheden betreft aangewezen op de parochie Terheijden, Zevenbergen of Den Hoek.
In die jaren moet het verlangen naar een eigen Godshuis uitgesproken zijn, mogelijk aangewakkerd door het feit dat in steeds meer dorpen in de omgeving nieuwe kerkjes met hun bescheiden torentjes naar hemelse verten wezen. In verband met het herstel van de kerkelijke hiërarchie in 1853 werden de bisdommen opnieuw ingedeeld. De oude grens, vastgesteld in 1599 tussen de bisdommen Antwerpen en ’s Hertogenbosch en opgeheven in 1648, werd de grens tussen de bisdommen Breda en ’s Hertogenbosch. Ze liep dwars door Slikgat en zorgde naast de parochiële versnippering , voor een reeks hindernissen in het streven naar een eigen parochie. Een omstreeks 1865 in het leven geroepen ad hoc-commissie zocht begrip voor de goede zaak bij de drie pastoors en de twee bisschoppen.
Voor de pastoors van Terheijden en Den Hoek was de zaak onbespreekbaar. De bisschoppen
gaven weinig hoop. Nadat een commissielid ook nog het sinds 1866 heropende Kapucijnenklooster in Meerseldreef bezocht had, met het vergeefse verzoek ook op Slikgat een nieuwe stichting te beginnen, moet de commissie de moed in de schoenen en klompen gezonken zijn. Het zou nog tot 1873 duren eer een termijnbroeder uit het klooster aan de Dreef de dorpelingen aanspoorde contact te zoeken met de provinciaal overste van de Kapucijnen. Met het verkrijgen van de volledige vrijheid van Godsdienst in 1848 , nam het aantal roepingen voor het kloosterleven weer toe. De Kapucijnen zochten uitbreiding in noordelijke richting. De Vlaamse kapucijnenkloostergemeenschappen in België waren met de kloostergemeenschappen van Velp en Handel verenigd in een zogenaamde Kapucijnenprovincie. Vanwege de verschillen in taal, gewoonten en karakter van de ordeleden , groeide de wens naar splitsing in een Nederlandse en Belgische provincie. Dit zou echter pas mogelijk zijn als in Nederland een derde klooster gebouwd zou worden. Dit gegeven en het feit dat de Slikgatse bevolking gunstige voorwaarden bood in de vorm van geld en gratis vervoer van bouwmaterialen , moeten bij de Kapucijnen de doorslag hebben gegeven om zich aan Slikgat vast te kluisteren. Een volksopstootje zou de grondaankoop nog hebben moeten bespoedigen.
In 1874 kwamen de eerste Kapucijnen naar Slikgat om met de bouw van een noodkerk te beginnen op het toekomstige kloosterterrein. Ze vestigden zich voorlopig in een burgerwoning. De 28ste oktober 1874 werd de noodkerk ingezegend en de eerste steen gelegd voor de kerk. Op 26 juli 1876 werd de kerk geconsacreerd door de Bisschop van Breda. De kerk werd onder het patronaat gesteld van het Heilig Hart van Jezus.
Het dagelijks bijwonen van diensten door de paters was mogelijk maar voor de Heilige Sacramenten was men grotendeels aangewezen op de parochiekerken. Men kon hier zelfs nog niet begraven worden . Halverwege de twintiger jaren van de twintigste eeuw ontstond vooral vanuit de burgerij wel een streven naar een rectoraat. Dit is gewoonlijk een soort deelparochie binnen een grotere parochie. De moeilijkheden die de Langewegse bevolking bij dit streven ondervond, hingen vooral samen met het feit dat terrein van drie parochies gelegen binnen twee bisdommen moest worden prijsgegeven.
Bovendien zaten ook de Kapucijnen nog niet te wachten op een rectoraat laat staan een parochie. Het paste niet bij hun oorspronkelijke levenswijze . Kapucijnen lieten zich in hun werk niet graag weerhouden door parochiegrenzen , ze verrichtten de zogenaamde buitengewone zielzorg in een veel ruimer territorium , men verleende parochiële assistenties, organiseerde tridua, retraites , misweken en binnen de kloostergemeenschap werd aandacht geschonken aan de vorming van nieuwe medebroeders . Speciale devoties werden levendig gehouden en brachten een massa volk op de been richting Slikgat, vooral nadat de kloostergemeenschap te Meerseldreef dit werk tijdelijk onmogelijk werd gemaakt.
Franciscaanse Godsvruchten als de Antoniusverering, de Portiuncula-aflaat, de Derde Ordebeweging en de Mariaverering zorgden ervoor dat het klooster midden in de godsdienstige belangstelling kwam te staan bij leken en geestelijken in de verre omtrek. Met de oprichting van de Donatusbroederschap in 1887 werd Slikgat een bekend bedevaartsoord.
In dat zelfde jaar werd een bescheiden begin gemaakt met wat zou uitgroeien tot het Serafijns Seminarie. Het aantal Kapucijnenkloosters in Nederland nam toe en ieder klooster ging zich toeleggen op bepaalde vormen van buitengewone zielzorg. De Kapucijnen in Langeweg hielden zich vooral bezig met het Serafijns Seminarie. De geestelijke verzorging voor de inwoners van Langeweg zou in handen blijven van enkele Kapucijnen in dit geval pater gardiaan, enkele assistenten en lekenbroeders. Geen van hen werd door de provinciale overste voor het leven voor deze functies benoemd. Een gardiaan werd gewoonlijk voor drie jaar benoemd. Voor assistenten en lekenbroeders stond geen enkele termijn vast. In de loop der jaren zouden zij steeds meer de rollen overnemen van de pastoor, kapelaan en koster in een gewone parochie. Men hield zich naast zuiver kerkelijk- religieuze activiteiten ook steeds meer bezig met werkzaamheden gericht op sociale bewustwording, vooruitgang en ontspanning. Initiatieven tot en steun bij de oprichting van onder meer vak- en standsorganisaties, de drankbestrijding, patronaatswerk, missie-ijver, ondersteuning- en ziekenfonds, toneelclub, fanfare, sportverenigingen lagen merendeels bij de Kapucijnen. De paters maakten de werken mogelijk door onder andere de bouw van de Sint-Antonius-zaal. Deze werd in 1905 geopend door Nederlands meest vermaarde drankbestrijder, Alfons Ariëns.
In 1905 stelde de pastoor van Terheijden aan het bisdom voor om de mensen wonende in de uiterste westpunt van de polder Hazeldonk hun “Pasen te laten houden” bij de paters op Slikgat. In 1907 gaven ook de twee andere pastoors hiervoor toestemming. De paters speelden zelfs met de gedachte om op Hazeldonk een hulpkerk te bouwen. Uitbreiding van de industriële bedrijvigheid op Hazeldonk, Zwartenberg en omgeving bracht met zich mee dat stees meer werkgevers en werknemers zich nabij de fabrieken vestigden. Na de verkregen toestemming van het Bisdom raken we het spoor bijster in deze zaak. Wel werd in de loop van 1909 achter het klooster het seminariegebouw in eclectische stijl opgetrokken, een mooi moment voor de Kapucijnen om omwille van de naamsbekendheid van de Serafijnse School ook de naam van het dorp te wijzigen. In petities richting beide gemeenten werd verzocht om op ambtelijk-administratief niveau de naam Slikgat tot het verleden te laten behoren en in plaats daarvan Langeweg te gebruiken. Vanaf mei 1910 wordt de nieuwe naam in gebruik genomen, vooral op papier, maar tot op de dag van vandaag is het dorp in de verre omtrek nog bekend onder haar vijftal eeuwen oude naam, dit ondanks het feit dat enkele belangrijke verbindingswegen kort daarna verhard werden op aandringen van de paters.
In 1911 werd voor het eerst een Eerste Communie plechtigheid in de paterskerk gehouden. In 1912 kwam voor de eerste maal de stichting van een bijzondere meisjesschool met zusterhuis ter sprake. Pater Gardiaan, Antoninus van Breda, zorgde er voor dat in september 1913 de school haar deuren kon openen. De Congregatie van de Zusters Franciscanessen van Veghel verzorgde grotendeels het onderwijs. Tot in de tachtiger jaren van de vorige eeuw waren de Kapucijnen bestuurlijk betrokken bij het lager onderwijs in Langeweg.
In 1920 werd een aantal nieuwe banken in het voorgedeelte van de kerk geplaatst. De voorste banken brachten immers meer pacht top. Het achtergedeelte zou het nog 16 jaar lang met het oude kerkgestoelte opgezadeld blijven. Tevens werd een zangzolder ingericht aan de noordkant en een harmonium geplaatst.
Op initiatief van de gardiaan, pater Natalis van Vlierden werd in 1941 een orgelfonds gesticht. In maart 1944 werd begonnen met de plaatsing van een nieuw orgel. Het zou al spoedig het zwijgen worden opgelegd; vanaf eind oktober kwam Langeweg gedurende een week in de vuurlinie te liggen. Een groot gedeelte van de bevolking zocht beschutting in de kelders van klooster en seminarie. Amantius, ziekenbroeder op het seminarie en een tiental burgers kwamen in die dagen om het leven. De gebouwen werden dusdanig beschadigd dat het seminarie met zijn hele aanhang en inventaris elders een onderkomen moest zoeken. De betere bereikbaarheid, centrale ligging en vestigingsvoorwaarden deed de Kapucijnen besluiten het seminarie te herbouwen in Oosterhout. Het werd in 1953 geopend en leeft nu nog voort als het Oelbert-gymnasium. De H.Hartkerk was dusdanig beschadigd dat de kerstviering van 1944 in de buitenlucht moest worden gevierd. Het verkennershonk, beter bekend onder de naam blokhut, zou tot kerst 1951 als noodkerk gaan dienen. Februari 1951 werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk.
Van het oorspronkelijk vierkante klooster werd slechts de voorbouw gehandhaafd als woning voor de paters en broeders die er onder meer zouden blijven ten behoeve van de geloofsgemeenschap van Langeweg. Kerstmis 1951 kon de kerk in gebruik worden genomen. De neo-romaanse bouwstijl van de kerk was overeenkomstig de regel van de Kapucijnen, eenschepig, eenvoudig, sober en praktisch. Het is een ontwerp van architect C.P. Schellekens uit Dongen. Van het barokke interieur bleef vrijwel geen spaander heel, slechts de oude communiebanken en enkele beelden kregen een plaats in de nieuwe kerk. In 1956 werd de kerk geconsacreerd door de oud-bisschopvan Sumatra, Monseigneur Brans, Kapucijn. Bij deze gelegenheid schonk de Gemeente Zevenbergen geld voor de verfraaiing van het interieur. Dit gebeurde een jaar later door het aanbrengen van de muurschildering in het priesterkoor door Rien van den Brink uit Eersel. Het kerkinterieur werd daardoor veel kleurrijker. Ondertussen hadden de paters op het terrein van de zielzorg ook niet stilgezeten. Vooroorlogse devoties waren nog wel voortgezet, culturele en allerlei maatschappelijk betrokken verenigingen die gedurende de bezetting waren opgeheven, werden nieuw leven ingeblazen, een vleugel van het seminariegebouw werd omgebouwd tot verenigingsgebouw.
Maar inmiddels speelde een aantal zaken buiten de Langewegse geloofsgemeenschap om, die diezelfde gemeenschap ten goede zou komen. Ten eerste veranderde het karakter van het werkterrein van de paters. Door het op de achtergrond geraken van traditionele devotionele activiteiten als misweken, retraites, terugloop van het aantal seminaristen, roepingen en veranderingen binnen het traditionele kloosterleven, konden en wilden de paters zich toeleggen op het werken in “wereldse” parochies. Voor Langeweg kwam daar bij dat de parochies Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek sinds 1956 tot het Bisdom Breda behoorden. Dat maakte de onderhandelingen om te komen tot een volwaardige parochie er
een stuk eenvoudiger op.
Nadat in 1957 de bisschop van Breda aanbood het H. Vormsel te komen toedienen in Langeweg werd de vooroorlogse kwestie weer opgerakeld. Zowel de bisschop, de drie pastoors en pater provinciaal konden zich vinden in de oprichting van een rectoraat per 1 januari 1960. Met Sluiskil (waar de Kapucijnen ook een hulpkerk hadden) vormde Langeweg binnen de Nederlandse landsgrenzen een uniek duo; in beide gevallen werd een rectoraat gevormd uit het verzorgingsgebied van meerdere parochies. In de kloostertuin werd een begraafplaats ingericht. De Kapucijnen zouden nog eigenaar blijven van het kerkgebouw, de rector werd op voordracht van de Kapucijnen door het bisdom benoemd. Pater Cyrillus van Willemstad werd de eerste rector.
Vanaf begin jaren 60 doen zich veel veranderingen voor binnen de katholieke kerk. Om de gelovigen meer bij de dienst te betrekken moet de priester de eucharistie vieren met zijn gezicht naar het volk. Daartoe werd 1967 het priesterkoor aangepast. In 1966 werd een jongerenkoor opgericht, in 1967 gevolgd door een dameskoor voor de verzorging van rouw- en trouwdiensten. Ondertussen was de kloostergemeenschap dusdanig uitgedund dat het klooster in 1971 de bestemming kreeg als woning voor de volgelingen van de Franse Kapucijn Abbe Pierre. Het bidkoor en sacristie werden in 1972 omgebouwd tot pastorie. In juni 1974 werd het feit herdacht dat de Kapucijnen een eeuw geleden op Slikgat hun blote voeten aan de grond zetten. Om bij de tijd te blijven werd door de inwoners een torenuurwerk aangeboden. Streekarchivaris Albert Delahaye zette de geschiedenis van paterskerk tot rectoraat bij deze gelegenheid op schrift. Gedurende twee dagen werd dit gebeuren met kerkelijke vieringen herdacht. In de namiddag vond er een feestelijke bijeenkomst plaats in de parochiezaal, dat in aanwezigheid van notabelen, oudgedienden, inwoners en oud-inwoners en… geen enkele druppel. Met het overlijden van rector Norbertus van Wassenaar in 1977 brak voor de Kapucijnenorde het moment aan wat verder in de Langewegse toekomst te kijken. Om het voortbestaan van het rectoraat veilig te stellen kon de orde nog wel een priester leveren, maar men was dan wel door de voorraad heen. Daartoe werd per 1 maart 1978 het rectoraat omgezet in een parochie.
Kerkgebouw, pastorie en kerkhof werden overgedragen aan het Bisdom Breda. De inventaris bleef grotendeels in eigendom van de Kapucijnen. Op 12 augustus 1978 werd de eerste pastoor, pater Antonius Schuurmans, geïnstalleerd. In de loop der jaren overschreed zijn pastorale zorg de parochiegrenzen, de samenwerking met omliggende buurtparochies kreeg gestalte. Met het vertrek van deze laatste Kapucijn in 1994, kwam op pastoraal gebied, na 120 jaar een einde aan de band met de Kapucijnen. De pastorale zorg kwam daarna nog meer in handen van priesters en pastoraal werkers werkzaam in regioverband. Sinds 1 januari 2005 maakt de geloofsgemeenschap Langeweg deel uit van de Immanuelparochie.